Hals over kop op de vlucht
n 1914 vluchtten hals over kop , niet wetend voor hoelang met onheilspellend nieuwsberichten over dood en ziekte in hun verlaten streek.
De vluchtelingenstroom voor de Rus uit Oekraïne doet mij denken aan
mijn grootvader die met vrouw en vier minderjarige kinderen in 1914 op de vlucht sloeg voor de aanstormende Duitsers.
Na moeders dood vonden wij meer dan 100 jaar later op zolder een pakje met a.h.w. verdrongen trieste herinneringen met meer dan 200 oorlogsbrieven van familie, vrienden en soldaten die schreven naar mijn moeder als 20 jarige op de vlucht tijdens de oorlog 14-18.
Meer dan 300.000 oorlogsvluchtelingen uit Oost en West Vlaanderen waren evenzeer op de vlucht. Zij trokken te voet en soms met paard en kar, over Poperinge naar Noord Frankrijk en verder tot diep in Frankrijk . Mijn grootvader Jules Vandamme, geraakte tot in Vertheuil tegen Bordeaux.
Soldaat nonkel Camiel Verbeke schreef van uit het opleidingskamp in Pourville dat
zijn ouders in Frankrijk gevlucht waren tot aan "de frontieren van Spanje.".
Een vriend die in Poperinge/Abele gebleven was schreef:
“ Het heeft me zeer verwonderd te vernemen dat ge weg waart naar Frankrijk maar niettemin hebt ge nog een goed gedacht gemaakt want ik vind voor mij hoe langer alhier blijven hoe meer miserie. In drie weken is het volk van onze streken zeer verminderd, zowel rijk of arm.
Ik had al dikwijls gezegd maar waar zou Jules Vandamme wel zijn. Wij hadden al dikwijls gezegd die menschen zijn zeker vergaan op zee” .
Als gijder van ons voortgegaan zijt van Vlamertinge hebben wij een brief ontvangen dat gijder in Calais was en hebben dan nooit een brief terug gehad. Dan zijn wij t’ende februari, ziende dat den oorlog nooit veranderde naar Poperinge en van daar met de trein naar Calais getrokken. Wij hebben in Calais vijf dagen in een grote school geweest en dan was het al vol vluchtelingen. We zijn dan ‘s avonds naar den trein moeten gaan en hebben een dag en een nacht op de trein moeten zitten. We zijn toegekomen in Bayeux waar wij nog een nacht moesten blijven en dan ‘s morgens met den tram naar Coumont. We zijn daar met drie families van Becelaere: Paul Deprez en René Nuyttens en wij. en een van Wervik en een van Zillebeke, een van Ryssel en een van Charleroi.”
Terwijl zij gevlucht waren vernam men over de verschrikkelijke oorlogsfeiten en de vele doden in hun achtergelaten streek. Zo schreef haar buurvrouw:
“ Ons huis aan de Roobaert is ingeschoten. Er is een obus langs de gevel binnen gegaan maar het is niet afgebrand.
En Camiel van Karel Puype is dood geschoten van de duytsche omdat hij niet wilde doen wat zij deden. Hij moeste naar Becelaere naar de kerke gaan om dynamiet te doen springen en hij wilde niet.
En de hofstede van Pierre Deprez is in de lucht gesprongen. Het was een depot van munitie.
En Cyriel van Soie Bulcke is ook dood, zij hebben hem moeten zere begraven op d’hofstede. Aan de kant van de Becelaerestraat staan er vele kruisen van burgers die begraven zijn en niemand weet wie daar begraven is. Het kerkhof van de Duytsche is in Bayaerts weide langs de kant van de winkel van Henri Soens.
Er passeren geen weken of er vallen doden. Vooreerst twee knechten van moeders broeder. Een schoonzoon van de derde knecht van moeders broeder is over vier maanden doodgeschoten aan Verdun. Hij is maar 20 jaar. En dan komt moeders zusters een knecht en al de Bulckaens sedert dat hun moeder dood is.
Wij hebben vernomen van menschen van Becelaere waarvan hun zuster te Gheluwe woont dat geheel Gheluwe, Menen, Wervik en Dadizele in Brussel toegekomen zijn.
Tot overmaat van ramp was er was niet alleen de oorlog maar ook de ziekte in eigen land.
In de brieven vind men heel dikwijls de laconieke mare van kennissen die overleden zijn, hetzij gesneuveld in de oorlog of verongelukt of door ziekte, bijzonder de typhus. Soms worden ze genoemd met hun "lapnaam" of met hun bijzonderheid of waar men woonde, bij wie men werkte of van wie men familie is.
Zo schreef men:
“Alhier is bijna geen gemeente of de typhus bestaat onder de burgers gelijk onder de soldaten en velen sterven er van.
Er zijn reeds vele menschen van Becelaere begraven: Paul Haverbeke en Charles Woestijn en zijn vrouw ( schoonouders van Ernest dewulf) Deze zijn 17 uren verscheen dood en dezelfde dag begraven te Vlamertinghe?
Frans Desmedt van den Oosthoek en Hélène Denys van bij ‘t onzent, 24 jaar, Thérèse Buyse’s kind, Theofiel Soenen is berecht geweest maar is nu aan de betere hand .
Martha en Cesarie van René Vervaecke en Martha Goemaere die gij zeker ook kent zijn dood en Sidonie Wyffels en de knechtjes van haar mans broeder zijn dood gesmeten van de bommen. En Henri Soens is ook over 8 dagen dood.”
Via briefschrijvers verneemt men de dood van zoveel bekenden uit Geluwe-Beselare
De man van Marie Vanmeenen zijn broeder die getrouwd was met de dochter van Charles den timmerman -twee zusters van René Vervaecke, Martha en Cesarie - Martha Goemaere van Terhand - de vrouw van Achiel Brouwers . Albert en Camil Verbeke - Achiel Vandamme dood van de typhus in februari 1919
Op 30 april 1914 schrijft soldaat Theophiel Vanmeenen:
“ Ik heb een brief ontvangen van Cyriel Soenen en hij zegt dat er zoveel Russensche soldaten zullen toekomen en dat er al veel toegekomen zijn van Oostralie en ook veel Canadeezen.
Als men dat al hoord men zouw pijzen dat de wereld ten einde is. Het is maar gelijk gij zegt wien hadde het eens gedacht als zij alleen binnen geroepen waren, wij mochten wel denken dat zij in vier gingen weeder zijn, het zal vier jaar zijn voor dezen die nog leven want hier zal het eindigen, het zullen nog veel menschen hun leven verliezen.
Op 217 september 1915 schrijft haar nonkel Albert verbeke uit Pourville
“Het zou alligte mogen gedaan zijn met diene langdurige oorlog want ik ben het al lang moe maar het komt nooit geen verandering”.
Een jaar later in Oktober 1916 schrijft buurvrouw Maria Vanmeenen :
“ Wanneer gaan wij ons huis weeder zien en zijn gelijk van voor den oorlog niet waar. Zij zullen maar staan van oorlogen als de menschen al dood zijn. Ze zeggen dat den oorlog nog gemakkelijk twee jaren kan duren zo moeten wij nog op ons huis niet peizen, ik geloof dat wij op het leste van de wereld zijn.”.
In Augustus 1916 schrijft Cyriel Vermont
“ Ik geloof, mijn ziele, dat den oorlog nog in de eerste vijf jaar zal gedaan zijn. Als ik zal komen zal den oorlog misschien al gedaan zijn. Hij kan toch niet blijven duren.”.
Haar nonkel soldaat schrijft uit de tranchée 28.02.1917
“ Beminde nicht ik hoop dat het met u allen nog goed is anders zou het mij veel verdriet doen.
Surtout nu dat den oorlog bijna gedaan is en dat wij allicht zullen mogen were keren
naar ons land en dat wij al te gaar eens kunnen ons goed vermaken. Ze zeggen dat den oorlog bijna gedaan is maar ik weet dat ook niet maar ze zeggen dat hij alleszins van deze zomer zal gedaan zijn. Het is te hopen dat het mag waar zijn.”.