TER INLEIDING


Deze 90 brieven zijn geschreven aan mijn moeder op de vlucht met haar ouders, broers en zussen diep in Frankrijk. Per geluk na moeders overlijden op zolder gevonden, werden ze ontrafeld, gelezen en herlezen, gesorteerd en verwerkt tot in een soms ontroerend verhaal in een niet meer te vergane digitale blog.

Het is het verhaal van mijn moeder als een 20 jarige dochter van “Pee” van de Roobaert ( 50 j. ) met zijn vrouw ( 45 j. ) , zijn dochter Marguerite ( 19j) en twee kleine kinderen Georges ( 4j) en Antoinette ( 2j.) Zoon Achiel , 16 jaar, werd opgeroepen in het leger en stierf aan de typhus opgelopen in de tranchés. ( Zie achiuelvandamme.blogspot.com ), Martha, 19 jaar was bij haar meester als dienstmeid gebleven en mee met haar patron op de vlucht in Duitsland. ;Vier jaar was zij lang zoek geraakt.

De brieven zijn niet van Alix maar zijn dikwijls antwoorden van brieven die zij heeft geschreven maar jammer genoeg bij de geadresseerde zijn gebleven.

De brievenschrijvers; soldaten, familieleden en vrienden uit de streek zijn treffende getuigen over de miserie , angst en het oorlogsgeweld met heel wat wensen op hoop naar vrede en terugkeer .

Volg dus geregeld deze blog: vluchtelingenpost.blogspot.com

woensdag 24 maart 2021

Ordonnans van de kapitein

 Nadat soldaat Achiel Vandamme ingelijfd was bij de mortiers en tevreden was nu geen geweer noch zak te moeten dragen ziet hij de kans om ordonnans van de kapitein te worden en vrij gesteld te zijn van tranchee schijft hij aan zijn zus:

" Front 27 juli 1918

Beminde zuster, 't is met blijdschap dat ik u kom te zeggen dat ik zal ordonans zijn  van de capitain van mijne batterie. Ik zal nu nooit meer moeten naar de tranchee gaan en nooit meer moeten werken. 

Gij mag gelooven dat ik blij ben want ik ging niet geerne naar de tranchee en ik moet het bij 10 dagen aanpakken en ik zal alle 14 dagen 10 fr. hebben.

Maar om ordonnans te zijn moet men van het minste 75 fr. bij hem hebben. Ik heb al van een ander moeten geld toonen. Ik had nog 25 fr. van mij. 30 fr; die gij mij gezonden heb en ik heb 50fr. gevraagd aan een cameraad om geld genoeg te kunnen toonen. 

Nu gij zouwt moeten 50 fr. zenden als gij wilt dat ik kan ordonans zijn want die offesieren al zij iets moeten hebben moet gij zelf er achter gaan naar de winkel met u geld en zij betalen dat alle 15 dagen , dus twee keeren te maand. En hij heeft gezeid dat hij mij dan alle 15 dagen 10 fr. drankgeld zal  geven.

Zoo ik ga niet meer uitgaan om nog mij 25 fr. te kunnen sparen en dan met die 50fr. dat gij zal zenden  dat zal dan 75 fr; zijn. En nu ik zal dan waarschijndelijk nooit geen geld meer moeten hebben van thuis. Dat zal ook veel werd (waard ) zijn dat zal dan voor mij alleen geen profijt zijn maar voor gijder ook.

Nu beminde zuster als gij wilt u broeder van het gevaar sparen 't is maar 50fr; te zenden en dan meschien nooit niet meer.

Ik zal dan  nog nooit zoo gelukkig geweest zijn bij den troep gelijk nu. Nu beminde zuster ik hoop wel dat gijder aan mijne vraag niet zal weigeren want het ware maar vreed voor mij."

Uw toegenegen broeder Achille.

Op 30 juli 1917 schrijft Achiel Vandamme van op het front

Front le 30-7-1917

Beminde zuster,

Ik moet ook nog zeggen dat gij moet zien als gij het geld zend die ik gevraagt heb mijn nieuw adres opzet. Ik zeg het nog ne keer indien gij de brief niet zouw ontvangen hebben dat ik zal ordonans zijn van de capitain en gelijk ik op den ander brief geschreven heb moet ik daarvoren 75f hebben want een ordinans moet geele dagen naar de winkel rijden om t'een of t'ander en zij betalen maar ne keer in 14 dagen. 

Ik zeg dat maar omdat gij den brief al te mets niet zouw ontvangen hebben. Ik hoop dat gij op mijne vraag niet zult wijgeren.

Aaanvaard mijne beste groeten van uw broeder.

Jammer den 4 Augstus 1918 laat hij van op het front weten:

" Beminde zuster, als het 't is dat gij het geld nog niet gezonden hebt gij moet het nog niet zenden maar als gij het gezonden hebt 't is toch niet van, ik moet nu geen ordonans van de capitain zijn. 

Zijn oude ordonans wil het nu voort toen. Ik heb toch geen chanse maar de capitain heeft gezeid van het eerste karot ( gelegenheid) die nu komt dat het voor mij zal zijn en meschien dat ik algelijk naar de tranchee niet meer zal moeten gaan."


maandag 22 maart 2021

Ik ben nu niet meer bij de piotten

 

Na het opleidingskamp in Honfleur is broer Achiel in Calais aangekomen en schrijft naar zijn zus.


Calais 4 jan 1918

Nu Alice, we zijn hier beter dan in Honfleur. Men moet hier bijna niet doen maar we zijn min of meer in gevaar want de duitsche durven hier nog komen bommen smijten met hunne vliegmachienen.                                                                                                                           Nu Alice, ik ben nu bij de piotten niet meer. Ik ben nu bij de mortiers. Dat zijn kleine cannonnen die in de tranchee staan. Ik moet maandag naar Eure om de kannonen te leeren. Het is beter of de piotten want we moeten geen zak en geweer dragen

St Quentin 12/1/1918 

Nu gij vraagt  ook bij welk volk ik nu ben, men noemt dat volk "mortier de tranchee". Het zijn kleine cannonschens ,maar wij zullen gekleed zijn lijk paardevolk ,maar wij moeten zelf onze cannonschens trekken met 6 man ,maar wij zullen waarschijnlijk te zomer bij de grote canons gestoken zijn.

Calai 31 jan 1918

Beminde zuster, Voor den eersten dag dat ik hier ben zij hebben mij nog al doen springen de Duitsche vliegers. Zij hebben maar 2O bommen gesmeten en al dicht bij ons. Maar zij hebben er niet in gelukt want er waren geen doode nog gekweste.

Nu Alice gij zouwt nooit raden bij wie ik geweest heb. bij Omer Demyttenaere. Hij is hier ook in Calais en er is hier nog een van den Terhand Maurice Vandenammeele die gij zeker wel kent en de knecht van den hast  van Becelaere. Ik heb ook bij Camiel Scheerlynck geweest als ik nog in St. Quentin was.

zondag 21 maart 2021

Thuis waren we kasteelheren en nu moeten we slaven voor dien Duitsen dikkop

Nieuwjaarbrief 1918 van Odile Lemaire op brief^papier waar hij werkt.

St. Omer 23 november 1915

Ik ben nog altijd voort in de brouwerij en stel het zeer wel, niet te min het begint winter te worden en dat brouwersknecht is dan eenen deerlijke stiel. Is maar wat ge wilt als we thuis waren we hadden beter leven dan de kasteelheren en nu slaven we voor lange jaren. En al door dien grooten Duitschen dikkop. En voor mij daar niet veel aan denken en goede courage hebben.

Coumont 21 sept 1916 Maria Vanmeenen schrijft

" Ik ben nu voor drie weeken in het werk om hout in stukken te zagen met nog een anderte belgsche vrouw "

7 juli 1917 Maisons Lafitte,

Beste vriendinne,  We zijn alle vier in dezelfde fabriek. Wij moeten vormen voor obussen maken. Ik en Germaine hebben het lastig maar teegen dat het noene is hebben wij gedaan met werken en wij hebben dan 10fr. verdient. Ik hebbe nog nooit zulk geld verdient gelijk nu. Maar hadde gij mij moeste zien binst de voornoene gij zouwde mij niet kennen dat ik zoo vuil en zwart ben.

Maisons Lafitte 28 juli 1917

Lieve vriendinne, Wij zijn verhanderd van werk en hier al in het werk van seeder 14 dagen. Vader is in de Coras fabriek tegen de duere  aan 7.40 fr per dag van 's morgens ten 6 uren tot 'savont om 7 uren. 

En ik en mijne twee zusters werken een ure verder in de telephon fabriek aan 4.5 fr. per dag en niet lastig van  's morgens te beginnen ten 7 uren tot 's avont om 7 uren en wij betalen 30 centiemen voor den tram voor gaan en keeren en we zijn kontent van ons werk. 

Waar wij werken het is al om in de tranchées. Den eersten dag dat wij daarin waren wij wisten niet meer waar wij stonden van 't zeer in ons hooft van het geruchte van de machinen maar wij horen het niet meer.           

In de fabriek er werken er meer dan drie duizend menschen en van alle geslacht, Belgen, Fransche, Engelsche en van Spanje. maar meest Belgen. Wij hooren niet anders of Vlaamsch spreeken.                                                                                                                   De minste dagloon voor het mannenvolk is 7 fr. per dag en de meesten deel hebben 10 fr.per dag.

Villers 16 maart 1917

Ik moet u nog het droevig nieuws meedelen van mijn broeder Cyrille waarvan gijder ons adres gehad heeft. Hij werkt in ene fabriek en is zoo verbrand dat hij in zoo een slegte staat is dat zij het niet durven zeggen.

Le Vaudreuil 4 november 1917

Ook mag ik niet vergeten te schrijven dat Cyrille Vermondt en geheel zijn famillie over 1maand half  naar Louviers komen wonen zijn ( eene uur van hier).                                    Zij werken allen in de fabriek en verdienen wel geld. Cyrille is toch zoo lelijk van het ongeluk die hem overkomen is in de Midi. Hij heeft maar een oog meer en zal nooit geen lastig werk meer kunnen doen.. Hij trekt 400 fr. 's jaars van de assurance zoolang hij leeft

12 augustus 1917

Theofiel is bij Marie Vervaecke geweest en zij moeten weg van Krombeke. En de vrouw van Jules Dewulf is zo vermagerd dat men haar niet meer zou kennen en Madeleine en Emelie gaan wasschen in het hospitaal

donderdag 18 maart 2021

Werken bij de boer en in de vlasschaard

 Jules Vandamme was met zijn zijn gezin in Vertheuil gehuisvest op hoeve van het kasteel en kon daar het land bewerken , zijn dochter Marguerite zorgde voor het vee en Alix verbleef in het hospitaalklooster. Moeder zorgde voor de twee kleinen Georges en Antoinette

Van uit Villers laat nonkel Camiel weten dat zij de 2 mei 1914 ,wanneer zij uit Ieper gebombardeerd zijn, in Frankrijk zijn aangekomen en direct werk gekregen hebben bij den boer. 

In oktober schrijft hij  " Ik heb wat lang gewacht van te schrijven maar het is waar, geen nieuws is goed nieuws. maar het heeft altijd den tijd geweest die ontbrak. Wij hebben patatten geraapt en bitraepen vergaart. En als wij thuis kwamen wij vonden veel werk en moe gewrocht."

" Camiel en Achiel gaan geheele dagen met de ossen. En Remi is ook bij den boer maar hij is geen kartang Wij wonen in ene groote hofsteede en wij hebben driehonderd lans land aan 10fr. te maande "


Jules Huyghe  laat weten op 5 november dat hij in Watou is en Scheerlyncks ook  en Robert Demyttenaere is boer op een hoeve voor hem alleen en zijn zoon.

In oktober 1916 schrijft Theophiel Vanmeenen uit Coumont dat er rond Coumont in de kleine dorpen grote hofsteden zijn                                                                                           " "hoover al zijn er prisonniers bij. Er zijn er bij van 16 jaar maar al groote mannen en zij hebben 20 centiemen per dag en eten voor aan de deschmachiene te helpen. Ik heb ook drie dagen aan de maschiene geweest."

In september 1917 schrijft zijn vrouw: " Theophiel is nu bij den boer voor te werken. Hij heeft een brave luitenant en heeft mogen gaan werken bij den boer om den oost af te pikken en hij wint nog al wel geld."

Den 20 november 1916 schrijft Odile Lamaire uit Blaringhem aan Maurits: 

" Nu Maurice, gij peist dat we wederom al dood zijn maar het is geen waar, het is den tijd die mankierde.  Wij hebben van deze maand gedaan gehad aan de bitraepen. dat was zaterdag gepasseerd acht dagen. En nu zit ik in een ander werk nog bij een ander boer gaan helpen aan zijn bitraepen. "

En ik ben woensdag den 15 november poester genoemd. Ik heb nu voor het moment 27 koeien te bestellen. Ik moet al doen dat er aan te doen is en ik wind een schoone dag eure. Gij zouw moeten raen, gij zouw moeten veele raen. Ik zal het de naaste keer op mijn brief zetten omdat ik het nog niet juiste weet. "

Alice Lamaire schrijft:

" Beste vrienden,

Ge hebt voorzeker reeds gedacht dat wij allen dood en begraven zijn maar neen het is veel beter. We zijn allen in beste gezondheid en verhopen van u allen hetzelfde.

Dus Alice, stelt u goed gerust en denk niet dat wij niet wel gezind zijn of wat anders. 

Wij bevinden ons in dezelfde gemeente maar dat ik misschien in eene maand zal in eenen andere dienst gaan. Wij hebben reeds van over drie weken geen vlas meer te roten en niet meer te zwingelen. Dus al ons volk is weg voor het moment. Den patron rekent weederom te beginnen met de nieuwe groeite en dan voor te doen. 

Ik heb 20 gemeten ( een gemet is 4479 m2) vlas gezaaid voor mijne rekening die we zullen beginnen slijten bij 8 dagen. Zoo zal ik eene maand moeten werken voor eigen rekening. Indien de patron vlas koopt voor zijn eigen blijf ik hier. Is het anders dan zal ik in eenen anderen post gaan voor contre-maitre op 3 uren van Dieppe. Het is jammer voor mijn vlas dat het gansch den tijd zoo gedroogd heeft. Ik kon veel geld winnen en nu zal het vlas niet zwaar genoeg zijn en dat zal mij schadelijk vallen. Maar toch ben ik zeeker van te winnen.

Ik heb over eenige weken in de Seine Inférieure geweest en daar Bostijns gevonden ( uw gebuurs)  en Flamey's uit de Zuidhoek en Remi Zoete. Ze werken allen aan het vlas en stellen het zeer wel.

Het is nu al vier maanden dat we allen in het werk zijn.    

Vader werkt bij de hoveniers aan 7fr. daags en eten en Marguerite aan is bij den boer aan 1 fr. daags en eten,                                                                                                                          Germaine is maarte bij een die vis verkoopt aan 35 fr. per maand, ik en moeder hebben niets anders gedaan dan in het hooi gaan werken aan 1,25 fr. en eten en de kinders hadden ook eten en wij moeten geen pacht betalen.. Het was bij onze huismeester, een kasteelboer, bijzonder brave menschen.   Het is nu 10 dagen dat wij in het hooi zijn gaan werken en we doen elk een kind mee. Binnen 5 weken gaan wij niet anders moeten doen dan cyder appels rapen.                                

maandag 15 maart 2021

Twee broers dood in de tranché nabij Nieuwpoort

Vaarwel mijn broeder   een symbolische hommage aan alle gesneuvelden.


Odile Lamaire schrijft van uit Notre Dame du Vaudreuil op 2 juli 1918


" Beste vrienden,

Mijn nieuws over de streek moet ik beginnen met triestig: over 5 weken is er eene van de Kapelles gasten dood van eenen obus in de tranché, het is Omer. 

14 dagen nadien krijgen ze weederom eenen brief dat Gaston dood is van eenen obus, alle 2 al de kant van Nieuwpoort. Ge moet dus niet vragen welk verdriet er daar nu is in dat huis, 2 zoons begraven in 14 dagen.

Hector die reeeds 2 jaar gereformeert  was is nu ook moeten gaan, dus nogmaals een groot verdriet voor de ouders. Hij won veel geld met in het hout te werken, alle weke gaf hij 75fr. aan zijne moeder en hield er dan nog 25fr. voor hem. Bijgevolg is dat  nogmaals een groot verlies voor de menschen.  

   Ernest zit ook in de tranché en zat neffens Gaston als hij dood was."

Niet alles kommer en kwel bij Sylver Durnez

 Van uit Le Treport schrijft Sylver Durnez aan soldaat Maurits Buysse

Le Treport 19 sept. 1918

Maurits,

Richard heeft bij mij 5 dagen in congé gekomen en wij hebben alle dagen gaan wandelen en daarop een goed glas gedronken. Ik heb ook 5 dagen niet gaan werken. Gij kunt wel denken hoe da    t wij ons geamuseerd hebben te gare. En hij heeft nog een schoon bitje geld mede" gedaan en hij is daarmee kontent gelijk ne zot vertrokken als het zaterdag is is het veertien dagen.

Nu Maurits ik ben nog altijd in het zelfde werk en ik ben het ook al geheel gewone en ik ben toch zoo gemakkelijk alle dagen met mijn werk ik en acht het niet al wat ik hier moet doen en ik ben daar ook geerne gezien van onze directeur omdat ik wel macht hebbe om te dragen en te slepen, hetgene dat wij hier moeten doen.

Nu Maurits wij hebben ook uw portret in uwen brief ontvangen waarin gij toch zoo schoone getrokken zijt en volgens dat wij zien zoudt gij nog een merkelijk gegroet en verzwaard zijn.

Nu Maurits gij moet vele complimenten doen aan al het volk van de Roobaert. 't Is te zeggen aan de familie van Jules Vandamme dat ik het hier nog wel stelt en tot nu toe nog nooit geen honger moeten hien hebben waarover ik God bedank voor zijne weldaden die hij ons geeft want wij zijn in slechte tijden gekomen verhopende dat het algauw zal beteren.

Nu maurits als ik nog ne keer zal schrijven pijs ik wel dat ik zal verrijkt zijn. Ik moet daar niet op zetten want ik pijs wel dat gij het zsal verstaan wat dat wil zeggen.

Nu Maurits, ik sluit mijn brief met de pen maar niert met het hart. In achting groet ik u. Papier vertrek van hier door water velden en wind tot dat het zijne neeve Maurits Buyse vindt.

Hier is mijn adres: Monsieur Sylver Durnez, Rue Suzanne N62 Le Treport Seine supérieure

Over Marguerite, Georges en Antoinette


Het moet rond half oktober geweest zijn dat Jules Vandamme met hebbe en goed en zijn gezin is weggevlucht van de Molenhoek in gezelschap van heel wat buren naar de streek van Vlamertinge,  Poperinge, Calais en dan verder in Frankrijk tot in Bordeaux.                                                                                                                                  Hij had  zijn gezin mee nl zijn tweede echtgenote Eugenie Mahieu, Alix 21 jaar, Margriet 17 jaar, Achiel 16 jaar en de halfbroier Georges 4 jaar en halfzus Antoinette amper 2 jaar.                                                                                                                                               Martha ,19 jaar, was ergens dienstmeid, in Tourcoing dat buiten het strijdgewoel lag en niet mee was op de vlucht                                                                                                                   Achiel was bakkersgast en verbleef in  een bakkerij  in Bordeaux tot hij in juni 1916 opgeroepen werd in het leger.                                                                                                     Achiel was de dooppeter van zijn halfbroer Georges.

    Op 16/4/18 schrijft  broer Achiel  ".....ik heb wel niet veel nieuws van George. Vraagt ne keer of  hij niet vergeten heeft van te schrijven. Als hij het vergeten heeft zal ik ook vergeten van een klakje mede te brengen. Ik zal hem ne keer schrijven en vragen.  “


Op een kladbrief  van Georges om te verzenden vonden wij deze grappige tekst.

 “Lieve  Peter,     

Ik kom met groote  plijtschap een klein geld stuk op te zenden. Gij weet dat ik niet rijken ben en niet veel wind maar als ik groot ben zal ik u meer geven. Dan zult ik veel werke. Met ik en Antoinette gaat het geheel goed.                                                                                        Uw doopkind                                                                                                                   George “



In een andere brief op 6 juni 1917 schrijft hij:

Vertheuil den 10st 6m. 1917

Lieve peter,                                                                                                                                Ik ben vandaag naar mijn meter gekommen om mijne kostuum te probeeren voor de prozessie. Gij zou mij moeten zien gij zouw waarlijk kontent zijn mij te zien hoe schoon ik ben en mijn ze zuster Antoinette ook. Wij oferdit schoon werk aan den goeden God op. Lieve peter ik sluit mij briefje en geeft uw duizend kussen van verre.                                                  Uw lief doopkind                                                                                                             George

P.s. Met de  “prozessie “ bedoelt hij waarschijnlijk zijn eerste kommunie



 Op een ander kladbrief , afkomstig van Margriet vonden wij deze tekst:

Vertheuil den 2e 12m 1917

Beminde schoon broeder ( moet zijn halfbroeder),                                                                     Ik neem de pen in mij hand om u eenig woorden te schrijven en de staat onze gezondheid kenbaar te maken en verhoop van u schoon broeder het zelfde. Als gij mijne kaarte ontvangt gij zult kunne lopen. Ik heb vandage een koeie verloren. Wilt gij ze mij komen zoeken. Gij gaat dan mogen meede gaan t avond naar het hospital.                                                                                                                                  De beste groeten van geheel de familie.                                                                              Uw onderdanige schoonzuster                                                                                                Margariette

P.S. Uit een andere brief blijkt dat Margriet op het hof bij haar vader moest zorgen voor de koeien.



dinsdag 9 maart 2021

Verlost uit dat beestenvolk


 

Op 29 op oktober schrijft Martha " Den schoonen dag is toch gekommen dat wij verlost zijn van dat beeste volk." 

In haar eerste brief naar haar ouders vraagt zij naar Achiel en hoe het gaat met hen allen en sluit met met de wens  : " Geef mij seffens antwoorde weder en vele nieuws".



Ontmoeting Achiel en Martha te Lauwe

 IIn november 1918 lag Achiel aan het front lag  in België en bracht Achiel een bezoek aan de nonkels die toen in Lauwe verbleven. Hij ontmoette daar ook , na 4 jaar gemis, zijn zus Martha. Zijn schrijven over dit weerzien is  een en al ontroerend.

 Hij schrijft: "  Front2/11/18 

“ Ik kom u het goede nieuws vertellen. Ik heb Martha gaan bezoeken  en goed gevonden.  

Ik ben eerst naar nonkel Emils geweest en van daar  heb ik naar nonkel August geweest  die ook in Lauwe woont seder een jaar en dan heb Slinna met een van  nonkel Emiels achter Martha geweest. Het was bijna donker als zij vertrokken zijn en ze zijn 's anderen daags smorgens met Martha afgekomen.

Toen ik oorde dat ze in kwamen voelde ik bijna geen grond meer. Ge kunt peinzen meer dan 4 jaar elkander niet meer gezien hebben en ik herkende bijna haar niet meer. Zij is zoo verandert en vervet. Zij is wel versnelt en des avond hebben wij goed gelachen, ik en Jul van nonkel August hebben geheel den avond gezongen dat het dunderde.                                                                                                                                 Gij had daar ook moeten  zijn om zoo schoone te lachen, Martha zei het ook. Ik heb daar 2 dagen geweest en het heeft mij niet verveelt. Gij mag het geloven ik had gisteren avond als ik thuis kwam niet veel tijd meer om te schrijven.

   Ik heb geschreven naar huis en het portret van Martha en van nonkel August naar huis gezonden. Gij zal het meschien ook al gezien hebben. Ik heb ook het portret van nonkel Emiels ge vraagt of en zij hebben  het niet willen geven.  Nu ik en Martha hebben ons tegare doen trekken in Lauwe en als  ze gedaan zijn zal ik dan een opzenden.

 Nu alice, gij mag geloven dat Martha en al, dat ze veel afgezien hebben 4 jaar lang bij de duitsch. Het was toch zoo content van mij te zien, dat arme schaap. Maar ik was ook content.  

 Nu als de conge zullen open gaan zal ik u schrijven achter geld want ik zal komen met Martha en zij hebt geen belgsch noch fransch geld, t'is al duitsch en om haren trein te betalen zal ze moeten fransch geld hebben en ik zal Martha alleszins mede hebben als ik kom. Martha hebt ook ne brief geschreven. Ik heb hem in onze boite ( brievenbus)     gestoken omdat gij hem sebit ( seffens) zouw hebben.” "


Op 8 november 1918 liet  Mme Declerq, de schoonzus van Mr Delannoy, weten aan de ouders  dat Martha reeds vier jaar in Tourcoing was. Reeds twee jaar verbleef zij tijdens de afwezigheid van haar patron nu bij haar . Zij prees Martha voor haar trouwe dienst en bezorgdheid.


   







         

      Van uit Tourcoing schrijft Martha den 10 november 1918:

“  "Beminde Alix, Het is met plijzier dat ik vandaag mijne zondag ga passeeren met u beetje te klappen van ver.   Ik heb al uwe brieven ontvangen en bedank u voor al hetgeene dat gijder voor mij gedaan hebt, ook de masseurs die voor ons zoo goedt zin. Ik heb ook dat certificaat en dat mandat van 100 fr. ontvangen en aan al uwe vragen ga ik voldoen en heb ook zeer goed verstaan wat gij gezegt had voor mijn lijf moogt gij gerust zijn, 

   Beminde Alix, ik weet nog niet  hoe dat dat ga gaan met dat afkomen, want wij hebben nog geen nieuws gehad van mijne patroons. Ik ga u bij enige dagen schrijven wat dat zij daarvan zeggen. Gij ga mischien trieste zijn, maar mijne ouders vooral, want ik verlang ook zoo om hunder al te zien. Dienen dag gaat ten schoonste zijn van mijn leven als wij malkaar in volle gezondheid mogen weder zien zonder te vergeten onzen broeder Achille die daar mischien in de trangé zit om ons Belgie te verlossen. Och dat den goeden God mochte onze gebeden aanhoren en hem sparen van alle ongelukken en welk geluk voor ons en onze ouders al groote kinders om onze ouder te helpen.

AAlix, gij vraagt wat ik het meest noodig hebt, als gij wilde vragen aan moeder om mij hemden te kopen en broeks en kousen en een kleed voor den zondag, alzoo de ander dat ik hebbe gaat zijn voor de weke. Alix, als gij mij ook wilde plezier doen van naar mijne madam  Delannoy te schrijven voor haar te bedanken voor hetgene dat zij gedaan hebt voor mij. Ge moet maar naar hier schrijven. Zij gaan ton ( dan)aan mijne madam geven als zij komt en ook een voor madam Declercq, want zij hebt wel voor mij gezorgt binst den oorlog. “


  Brief 10 november 1918 uit Parijs van Mw Delannoy aan de ouders met de verontschuldiging dat men steeds gezocht heeft naar hun verblijf menende dat zij in Calais verbleven,  en  dat Martha 4 dagen in Lauwe verbleven heeft bij Achiel en dat het nog enkele maanden zou duren eer dat Martha zou kunnen terug keren. Nu verblijft zij met haar zwaar gekwetste man in Parijs.



Het adres van Mad Declercq in 
Tourcoing waar Martha verbijft.

     Op  29 december 1918 schrijft Martha dat het nog niet gelukt is om met de auto naar Vertheuil te komen. 

“ " Tourcoing ,

   Beminde ouders, broeder en zusters.

   Een woord om u gerust te stellen. Gij zijt zeker verwondert dat ik nog niet thuis en ben. Mijne heere heeft woensdag gepasseert naar huis in Tourcoing gekomen. Zoo ik heeft dinsdag naar het stadhuis geweest om mijne papieren te maken om met mijne heere mede te komen naar paris. Als mijne heere ingekomen is woensdag hij heeft gevraagt als ik mijne papieren had en wij hebben gezegt dat ik nog wel 10 dagen moet wachten om dat ik van Belgie ben. Hij heeft gezegt dat hij zehr gin gaan naar het stadhuis en dat ik gin mede gaan naar paris en hij heeft geweest maar het 't was daar niet aan te doen.

 Zoo hij heeft ene oto gehuurt om te komen en achter geen papieren te zien. Als hij al den automobiele had, heeft den heere aan wien dienen otomobille was, komen zeggen dat er maar plaatse was voor 2 persoone. Zoo mijne heere wilde zijne plaatse geven maar ik en heb niet gewilt want voyageren met menschen dat wij niet en kennen is niet geestig. Zoo dat ik thuis gebleven ben. Zij zeggen dikwijls  wij hebben den trein gemist maar ik heb den oto gemist. 

Zoo ik wacht achter mijne papieren maar ik peize wel van deze weke voort te komen met den trein. Voor dat ik voort kome met den trein moet ik schrijven naar Madam Delannoy. Zij gaan mij komen hallen naar de statie met eenen automobille, voor mij naar hunder hotelle te voeren waar dat ik enigte dagen ga blijven voor het hospital te bezoeken in automobille. 

Het is met en verlangen om hunder te zien. Ge moet niet verlegen zitten voor mij want ze gaan al doen dat zij kunnen voor mij en ik ga messchien hunder uit paris schrijven wanneer ik ga toekomen. 

Beminde ouders ik heb eenen brief gehad van Achille. Hij is nog alom in volle gezondgeid en heeft al zijn geld gehad. Nu tot later, het zal niet lang meer duren, ik ga vandaag naar Lucie gaan zeggen dat ik niet weg en ben want ik heb van deze weke goeden avondt gaan zeggen en ik peize wel dat zij peist dat ik al in paris ben in oto. De groote complimenten van ons allen, tot later, in afwachting groet ik uw allen hartelijk.  

                       Uw toegenegen dochter Marttha. “


Martha verloofd en  getrouwd

Onder de brieven vond ik  dit aanzoek van Henri Pype naar Martha zijnde een "date " dat verstuurd werd aan haar vader onder een goed verzegelde omslag om ergens af te spreken  n.a.v. de zondagsmis.

Henri Pype woonde op de Arkemolen nabij Terhand als zoon van  timmerman Jules Pype.  Tijdens de oorlog diende hij in het leger als korporaal en werd licht gekwetst door een obus aan zijn hand.











Martha huwde op 30 november 1923 met Henri Pype. 

Zij leefden nog lang gelukkig. Zij was hoedemaakster op Terhand en Henri zette de timmermanszaak van zijn vader voort die dan ook door zijn zoon Albert werd overgenomen. Bij de heropbouw van het schooltje en de bouw van de kapel op Terhand was de familie Pype zeer betrokken.

zondag 7 maart 2021

Waar zou Martha zijn ?

 

Waar  zou Martha zijn ?

Het moet rond half oktober geweest zijn dat Jules Vandamme met hebbe en goed en zijn gezin is weggevlucht van de Molenhoek in gezelschap van heel wat buren naar de streek van Vlamertinge,  Poperinge tot in Calais en dan verder in Frankrijk.

 In “ Gheluwe 14-18 Terhand en omtrek” beschrijft Dirk Decuypere hoe in oktober ‘14  een hele stoet vertrokken is van de Molenhoek naar Becelaere en vandaar verder met een wagen volgeladen met huisgerief, slaapgerief, eten voor mens en dier.

Zij trokken vanuit het Duits gebied doorheen de stekkerdraad die door de engelsen aan de Roobaert was opgesteld: de Schoutetens, de Nuyttens, de Vannestes, de Bostyns ...en waarschijnlijk ook Jules Vandamme van de Roobaert.

 Hij had  zijn gezin mee nl zijn tweede echtgenote Eugenie Mahieu, Alix 20 jaar, Margriet19 jaar, Achiel 16 jaar en de twee kleinen : Georges 4 jaar en Antoinette 2 jaar.

Martha ,18 jaar, was ergens dienstmeid, in Tourcoing dat buiten het strijdgewoel lag en niet mee was op de vlucht. Later tijdens de oorlog is zij waarschijnlijk met wie zij in dienst was vertrokken  op de vlucht  en vertoefde een hele tijd onder de Duitse bezetting.

Achiel die bakkersgast was verbleef in  een bakkerij  in Bordeaux tot dat hij half 1916 opgeroepen werd in het leger.

Vier jaar lang was men in het ongewisse over Martha en zochten haar te bereiken  met de prangende vraag “Waar zou Martha zijn ?

Op 23 juni 1916 schrijft Achiel   "..... ze zeggen dat wij geen nieuws kunnen krijgen van Martha maar dat zijn praats van ik weet goed dat  ik  moeste juiste weten waar Martha is ,dat het   geen   maand zouw duren, goe weten , maar wie weet waar zij is, niet waar , en alzoo kunnen wij niet schrijven. “

Soldaat Vandelannoote schrijft op 16 september 1916:

“ Beste vriendinne, gij zegt mij dat Martha niet bij u is dat zij in het Fransche gebleven is. Het ware te hopen dat zij nog in volle gezondheid is. Ja Alix, ik heb ook twee broers die bij de Duitsche zijn , dat gij goed kent Henri en Georges en wij ook nog nooit geen nieuws ontvangen hebben.”

Haar vriendin Maria Vanmeenen gaf haar verschillende adressen om Martha op te zoeken. In sept 1916 laat haar weten dat zij via een adres in Holland haar zuster Irma terug gevonden heeft en schrijft

“ Lieve Vriendinne, gij moet altijd voort naar uw zuster schrijven gij zult ook al eens nieuws hebben op het adres dat ik u laatst opgezonden heeft. Het is op dat adres dat wij al nieuws ontvangen hebben.”

Den 8 januari 1917 stuurt zij het adres van Martha  naar haar kozijn die in Duitschland prisonnier is om dan naar haar te schrijven.

Den 18 februari schrijft zij: “ Gij komt mij te vragen of wij nog nieuws ontvangen van onze zuster Irma over Martha. Neen, het is al van in augustus dat wij geen nieuws meer ontvangen. En op dat adres dat ik u gezonden heb van Genève stond er op dat zij dat niet meer mochten doen. Zoo wij zijn altijd even verre".

Op 6 mei 1917 schrijft zij nog eens:                                                                                         “ Heeft gijder al geschreven naar het roode kruis in Genève op dat adres dat ik u gezonden heeft. Zij zal moogen uitkoomen maar het is uw vader die er moet achter vragen. Zij zal ook moogen koomen want al de belgen moeten uit Frankrijk al den kant van Rysel. Al die belg zijn moeten nar Belgie gaan die niet gevraagd zijn van hun ouders. Schrijf nu nog eens op deez adres en het juist adres aanduiden waar zij woont en hoeveel jaaren zij is.”

Eind juli 1917 is mijn moeder Alix naar Lourdes gereisd en daar kennis gemaakt met iemand, wellicht een aalmoezenier, die het adres heeft gegeven van een dame Mme A Buhuille uit Nice die haar bruikbare tips kon geven om haar zuster Martha terug te vinden.                                                                                                                                                      Blijkbaar is soldaat Leon Hozdez die Alix kent de knecht van haar zuster die in Tourcoing woont en de patroon kent waar Marthe werkta nl Mme Delannoy. Zie hierover de brief van Mme Buhuille


Mijnheer,

 Ik heeft ook uw groeten afgelegt aan madame en meneer waarvoor zij veel spijt hadden dat gij niet heeft kunnen komen.

Wij wachten naar antwoorden op het adres die gij mij gegeven heeft om mijn liefste zuster te vinden. Dan zouw ik mogen zeggen dat het gij is die ons uit het verdriet geholpen heeft. Daarvoor mag ik niet nalaten u duizend maal te danken voor de goedheid die gij gehad heeft en vergeef mij enige stoutigheid u aan te spreeken. 

Had ik nooit naar Lourdes geweest ik had ik nooit dat geluk gehad u te kennen.

In een andere brief schrijft zij.

Mijnheer,

Ik heeft ben in de gezondheid uw brief van de 28st dezer ontvangen hetgeen mij groot plijzier doet. Ter zelver tijde ontvang ik ene brief van deze dame van Nice die gij de goedheid gehad heeft haar adres te geven. Voor het oogenblik kon zij mij maar weinig nieuws geven. Zij kende eene dame die dezelfde naam draagt van mijn zuster maar weet niet of het dezelfde is. Zij raad ons aan om naar Evian te schrijven of naar Parijs naar het Comité de Réfuges om te weten als het  mijn zuster is want deze dame weet ongelukkiglijk het adres niet maar weet dat zij in frankrijk liber is. Nu heeft deze brave madame die met mij in Lourdes was donderdag den 30st geschreven naar de Ministre de défense in Parijs.

 

woensdag 3 maart 2021

" Het zou alligte mogen gedaan zijn met diene langdurige oorlog "

In de hoop hun streek vlug te zullen terugzien drukken de briefschrijvers reeds van in het begin dat de oorlog snel zou gedaan zijn.

 "Voor de vluchtelingen duurde de oorlog veel langer dan verwacht. Er was een berg hoop nodig om vol te  houden om te geloven dat de eindzegepraal die van jaar tot jaar verschoven werd en  op het nippertje bijna ontsnapte.                                                                                Zo dikwijls heeft men de vluchteling het einde voorspiegeld maar hij kwam telkens bedrogen uit. 

Uit brieven die met nieuwjaar geschreven werden kwam onveranderlijk één zin naar voren  " Mogen we dit jaar het einde van de oorlog zien."                                                                                                                                            

Op 30 april 1914 schreef Theofiel Vanmeenen

" Ik heb een brief ontvangen van Cyriel Soenen en hij zegt dat er zoveel Russensche soldaten zullen toekomen en dat er al veel toegekomen zijn van Oostralie en ook veel Canadeezen. Als men dat al hoord men zouw pijnzen dat de wereld ten einde is.                                                                                                                                                Het is maar gelijk gij zegt wien hadde het eens gedacht als zij alleen binnen geroepen waren, wij mochten wel denken dat zij in vier(?) gingen weeder zijn, het zal vier jaar zijn voor dezen die nog leven want hier zal het eindigen, het zullen nog veel menschen hun leven verliezen."

 Uit Abele schreef op 3 februari 1915  Odile Lamaire

" Dien schrikkelijke oorlog die zoovele arme slachtoffers komt te maken, verhopende beste vrienden, dat u allen in goede gezondheid bevindt en met de beste courage bezielt zijt drukken wij u allen de hand van verre met de goede hoop malkaar wellicht op onze streek te zullen weder zien en beste vrienden zullen blijven gelijk wij altijd geweest hebben."

 Pourville 17 september 1915 Albert Verbeke

" Het zou alligte mogen gedaan zijn met diene langdurige oorlog want ik ben het al lang moe maar het komt nooit geen verandering ".                                                                                    

 Oktober 1916  Maria Vanmeenen

" Wanneer gaan wij ons huis weeder zien en zijn gelijk van voor den oorlog niet waar. Zij zullen maar staan van oorlogen als de menschen al dood zijn. Ze zeggen dat den oorlog nog gemakkelijk twee jaren kan duren zo moeten wij nog op ons huis niet peizen, ik geloof dat wij op het leste van de wereld  zijn?   ".                                                                                   

 Maria Vanmeenen 11 nov. 1916

" Ik ben curieus als het daar ook zo stijf gevrozen heeft. De menschen alhier hebben 13 weken niet kunnen werken. Het is nogal triestig als het zo koud is zonder een stoof. Het ware te wenschen dat we te naaste jaren weer in ons vaderland zijn om een keer malkander ons lief en leed te vertellen Wij kunnen het op geen papier schrijven welke wrede dingen het zijn in dat Frankrijk ".

  Augustus 1916 Cyriel Vermont

" Ik geloof, mijn ziele,  dat den oorlog nog in de eerste vijf jaar niet zal gedaan zijn. ".                            

21 april 1917 Gerard Bogaert

 " Als ik zal komen zal den oorlog misschien al gedaan zijn. Hij kan toch niet blijven duren.".

Uit den  tranchée  28.02.1917

" Beminde nicht ik hoop dat het met u allen nog goed is anders zou het mij veel verdriet doen. Surtout nu dat den oorlog bijna gedaan is  en dat wij allicht zullen mogen were keren naar ons land en dat wij al te gaar eens kunnen ons goed vermaken.                            Ze zeggen dat den oorlog bijna gedaan is maar ik weet dat ook niet maar ze zeggen dat hij alleszins van deze zomer  zal gedaan zijn. Het is te hopen dat het mag waar zijn.       

 

Tranchée  28.02.1917

“ Voor den oorlog deden wij de haantjes de sporen aan voort te vechten en nu hebben wij ze aan voor de Keizer den kop af te trekken.                                                                              Voor mij  is het beste daarop niet veel te peizen en denken dat den oorlog wellicht zal gedaan zijn en zullen weederom middel vinden om terug naar Belgie te keeren en ons naastbestaanden te vinden die  jammerlijk zoo lang van ons gescheiden zijn.Remi van nonkels 24 november 1917

 Front den 20 januari 1918 Leon Hosdez

Jonkvrouw Alice, Bang was onze nacht in het verleden, donker schijnt nog de toekomst maar geheel in de verte schittert een lichtend punt, een lichtje dat weldra grote zal worden en zich weldra in een blinkende zon zal ontboezemen. Het is de zon van oneindige vreugde die zich aankondigt