Dirk
Decuypere schrijft In zijn boek “ Gheluwe 14-18 Terhand en omtrek” hoe in
oktober ‘14 een hele stoet vertrokken is
van de Molenhoek naar Becelaere en vandaar verder met een wagen volgeladen met
huisgerief, slaapgerief, eten voor mens en dier. Zij trokken vanuit het Duits
gebied doorheen de stekkerdraad die door de Engelsen aan de Roobaert was
opgesteld: de Schoutetens, de Nuyttens, de Vannestes, de Bostyns ...Waarschijnlijk
ook Jules Vandamme van de Roobaert. Wanneer hij vertrokken is weten we niet.
De
vluchtelingen zijn dan verder getrokken naar de streek van Krombeke, Vlamertinge,
Poperinge, Watou en verderop Frankrijk in.
Het
weekblad “ons Vaderland” uitgegeven door de Belgische Missie in Parijs
vermeldde dat in 1917 nog zestien gezinnen in de streek verbleven. Honderd gezinnen waren
uitgeweken naar Frankrijk. Meer dan 20 gezinnen verbleven in Normandie, de
overigen waren verstrooid in Bretagne tot in de Midi. Zo schrijft Emiel Huys in zijn geschiedenis
van Geluwe
Op 9 september 1915 schrijft van
uit Coumont vriendin Mara Vanmeenen
Zeer lieve vrienden,
Wij zijn
ten uitersten tevreden van uwen brief te ontvangen. Ik had al dikwijls gezegd
maar waar zou Jules Vandamme wel zijn. Wij hadden al dikwijls gezegd die
menschen zijn zeker vergaan op zee. Gij weet gijder wel als we samen aan de
Roobaert woonden dat ik geen … was.
Als
gijder van ons voortgegaan zijt van Vlamertinghe hebben wij een brief ontvangen
dat gijder in Calais was en hebben dan nooit een brief gehad.
Dan zijn
wij tende februari, ziende dat den oorlog nooit veranderde naar Poperinge en
van daar met de trein naar Calais.
Wij
hebben in Calais vijf dagen in een grote school geweest en dan was het al vol
vluchtelingen. We zijn dan ‘s avonds naar den trein moeten gaan en hebben een
dag en een nacht op de trein moeten zitten. We zijn toegekomen in Bayeux waar
wij nog een nacht moesten blijven en dan
‘s morgens met den tram naar Coumont.
In verschillende brieven bericht Odile Lameere van uit Abeele over streekgenoten in en rond St Omer.
op 3 februari:1915
Het heeft ons zeer verwonder te
vernemen van Paul dat ge weg waart naar Frankrijk maar niet te min hebt ge voor
mij een goed gedacht gemaakt want ik voor mij hoie langer hier blijven alhier
hoe meer miserie. Sedert drie weken van hier is het volk van onze streken zoo
vermindert den meren deel zijn nu vertrokken, rijk of arm, Den doktoor Smet,
vrouw en kinders zijn weg van de eerste weken, alsook Jules Casier en familie,
bijna al de domestieken van de burgemeester. Ik weet niet of Paul reeds geschreven
heeft maar hij is ook in Frankrijk met Buyses wijf en de paarden. Ze zijn nu
een ure boven Haezebrouck. Het is maar als men eens uitgaat op wandel en de vluchtelingen
gaat bezoeken dat men ziet hoe groot het verdriet en de miserie is.
De Becelarenaars die in de kelder van
de burgermeester gebleven zijn, zijn er allen
uitgehaald geweest van de Duitsche en naar Iseghem gevoerd zonder dat ze kwaad
gedaan hebben. Het is Pierken Maertens die het naar Poperinghe geschrven heeft
aan al hun namen er bij gevoegd
In juni 1915
Vrouw Lameere schrijft dat haar man ziek geworden is, 8 dagen in het
hospitaal in Poperinge was en daarna in het hospitaal te St Omer gevoerd werd.
Zij bleef alleen achter met haar moeder en kinderen in Abeele en werd door
Constant Verbrugghe uit Becelaere die in Watou verbleefdaarheen gevoerd om hem te bezoeken. Odile
schrijft:
“ Het was den thifus gelijk er vele
waren in Poperinghe en St. Omer waar ik maat was met ene van den Molenhoek,
zeker Soetaert een blonde krullekop die nu ook op het punt te genezen is.”.- “
Er zijn hier zoo weinig kennissen, er mag bijna niemand blijven en hadde het
niet geweest dat den brouwer familie is van den burgemeester wij gingen ook
weggevoerd zijn.”. Wij zijn hier op een gemeubelde kamer, wel en groot en hopen
binnen de 14 dagen een huis te zullen hebben die ook gemeubeld is.”
6 september 1915.
“ te midden van de nacht kregen wij
bezoek van Duitsche vliegmachienen boven de stad. Ze hebben nog al veel bommen
geworpen en vele schade gedaan en burgers gedood. De Engelschen hebben van ’s
anderen daags groote canons geplasseerd om ze te verjagen en alles is weederom
gerust. Het ware wreed een jaar moeten vluchten voor de bommen en nu nog moeten
dood geschoten worden. Er is hier van langs om meer geweld van troepen, surtout
van Engelsche. Ze lossen hier alle weke 2bà 3 schepen gekwetste, zonder deze
die komen met de autos en de treins.
23 november
1915
“ De menschen die nog woonden rond den
Brandhoek tot Vlametinghe zijn de verleeden week allen moeten vluchten. Er is
hier eene Belgische missie en met den winter hebben ze zeer vele kleedren
uitgedeeld. Ik voor mij heb een zeer schone costume gehad voor de zondag, een
klak, een sjarp. Maandag laatst kwam eene bende Becelaerenaars tegen in stad
die kwamen zien voor kleeren ’t zij: Jules Samain , Pirot Soete, boer Deleu van
bij den Nachtegaal, den baas van de Keiberg en zijn schoonzoon Storme, Charles
Hollevoet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten